Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de waterhuishouding

 

Artikel 30
1
De kwantiteitsbeheerder kan uit eigen beweging of op schriftelijk verzoek van een belanghebbende een vergunning wijzigen, dan wel geheel of gedeeltelijk intrekken.
2
Behoudens ingeval de houder van de vergunning om de wijziging verzoekt, kan een vergunning slechts worden gewijzigd indien de bescherming van het belang van de waterhuishouding voor zover de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de Grondwaterwet daarin niet voorziet, zulks vordert.
3
Een vergunning kan slechts geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien:
a
de houder van de vergunning schriftelijk verklaart daarvan in het geheel onderscheidenlijk voor een gedeelte geen gebruik meer te zullen maken;
b
de ter verkrijging van de vergunning verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;
c
van de vergunning gedurende vier achtereenvolgende jaren in het geheel onderscheidenlijk voor een gedeelte geen gebruik is gemaakt;
d
wordt gehandeld in strijd met de vergunning;
e
blijkt van feiten of omstandigheden waardoor, in verband met het belang van de waterhuishouding voor zover dit niet door de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de Grondwaterwet wordt beschermd, de lozing, onttrekking, afvoer of aanvoer in het geheel onderscheidenlijk voor een gedeelte niet langer toelaatbaar wordt geacht.
4
Bij de wijziging of intrekking van een vergunning wordt rekening gehouden met de in de artikelen 5 en 9 bedoelde beheersplannen, die van toepassing zijn op het oppervlaktewater waarop de vergunning betrekking heeft.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •